Wat doe ik hier???…

Een heel erg persoonlijk verslag van de vistrip naar Denemarken/ Funen oktober 2015

Meestal zijn visverslagen jubelende verhalen, over fantastische vangsten op wondervliegen, in perfecte weersomstandigheden, samen met fantastische vismaten. Die verhalen zijn niet waar, dat weet ik nu uit eigen ervaring. Vistrips zijn martelend, slecht voor je zelfbeeld als vliegvisser en een uitputting voor je lijf en gezondheid. En waarom ik dat weet? Ik was er dit jaar voor de 3e keer zelf bij, in Assens op het eiland Funen. Zo’n kaal eiland waar de wind en de regen vrij spel kunnen hebben en die altijd verkeerd staat als jij een mooie visstek hebt uitgekozen uit het boekje met 117 visstekken. Dat trouwens ook twijfelachtig is: ze hebben 117 ( waarom geen 116 of 118?) plekken aanwezen waar wij naïeve vistoeristen maar moeten gaan staan ploeteren. De mooie plekken houden ze op die manier geheim,  denk ik nu, een grote samenzwering  van Deense vissers tegen ons, dat is het.  Dit verslag geeft eindelijk aan hoe het in het echt is, zwaar en afmattend. Maar de sfeer in zo’n week is goed.  “Wat  doe ik  hier”, was dus de gedachte die me bekroop toen ik, na 4 dagen vissen op zeeforel in de wateren rond Funen, nog geen schub gehaakt had.

Het drama bouwt zich eigenlijk al langzaam op  als je besluit om met  5 vismaten naar Funen te gaan. Je kent elkaar van de wekelijkse clubavond. Maar dat je elkaar eigenlijk helemaal niet kent merk je dan pas ter plekke in Denemarken. Vaak valt het dan mee, zo met zes man, soms ook niet helemaal. Bij aankomst kies je nietsvermoedend een bed in een tweepersoons slaapkamer. Weet jij op dat moment veel, die aardige vismaat blijkt – en dat geldt echt voor alle mannelijke vismaten zonder enige uitzondering, ik had het dus toch kunnen weten – een snurker, een draaier in bed, een hijger, kortom een vreselijke kamergenoot.  Ik heb nog nooit met een vrouwelijke vismaat een kamer gedeeld, dus ik kan daar niets over zeggen. Maar je hebt dan al  eerder de nodige spanningen opgebouwd. Drie middagen, voorafgaand aan  je vistrip, loop je boodschappen te doen ,want je hebt er mee ingestemd om lekker low budget op vistrip te gaan. Prima voor de portemonnee, want dan kun je nog meer vistrips maken, maar je loopt drie middagen bij de Makro en allerlei andere supermarkten de meest vervelende keuzes te maken over wat en hoeveel je moet inkopen. Vlak voor vertrek maak je nog zo’n tripje  om het verse spul in te kopen. Drie keer een auto  vol boodschappen moet je naar huis brengen en  weken lang bewaren tot de dag van vertrek. Maar tijdens het boodschappen doen blijft de sfeer uitstekend.

De reisdag is ook zo’n dag die je eigenlijk zou moeten kunnen  overslaan. Je hebt met elkaar besloten om lekker onchristelijk vroeg van huis te gaan. Dan kun je nog vissen na aankomst,  is het motief. En dar sta je dan, om half zes in de ochtend, auto’s vol te proppen met  een hoeveelheid bagage per persoon waar een verhuisbedrijf een aardige omzet uit zou halen. Wij hebben het echt  allemaal nodig, roepen we tegen elkaar:  6 kratten met de zorgvuldig uitgekozen boodschappen, een grote koelbox met de reeds eerder gemaakte gerechten die gevacumeerd zijn en  die ingevroren op reis gaan naar Funen. Dan gaan de persoonlijke spullen in de auto’s. Iedereen heeft een weekeindtas vol onderbroeken, sokken, toilettassen, snoep, drank (hoewel we naast dekratten met voer ook 4 treetjes bier, een treetje cola, een treetje spa, een treetje Fanta, een doos met vruchtensapjes bij ons hebben). Dan volgt de belangrijkste tas met visuitrusting: alles gaat mee, tot en met de Bellyboat. En niet 1 waadpak, maar ook het reservepak moet in de auto samen met reserve schoenen. En hengels, als zes man gaan vissen gaan er zo ongeveer 24 hengels mee met  nog veel meer reels en molens. Want hoewel we  bij uitstek vliegvissen, kan de wind op dat platte eiland Funen zo gemeen waaien dat alleen de spinhengel nog een beetje visplezier kan geven. Dus ook de doos met Toby-lepels  e.d. gaat mee. Maar zo vroeg op de dag is vooral de sfeer goed.

Zitten we al een beetje vol  en schieten we een beetje op met inladen op dit onchristelijk vroege uur? Nee, want er gaat nog meer mee. Een opvouwbare kano moet ook nog een plek krijgen, net als de onmisbare rookoven. Als alles dan verdeeld is over de drie auto’s kunnen we gaan, de files voorblijven, dat is ook een reden van de vroege vertrektijd. En dat gaat goed, althans tot Hamburg, daar wil nog wel eens een filetje staan, net als bij de burg over het Oostzee kanaal. Heb  je pech dan sta je om een uur of een in de middag twee uur lang  in de file.  Zeg maar dag tegen je vistijd, die middag. Maar in de auto’s is de sfeer goed.

Als het dus meezit kom je op een tijdstip aan dat je zelfs nog kunt vissen. En ja, waar een normaal mens na een autorit van 10 uren de spullen uitpakt en de kamers en keuken inricht  en een biertje drinkt, gaan wij  vissen. We kennen Funen ,dus gaan we onmiddellijk naar Toro Huse, een schiereiland.  Meestal vangen we niks op zo’n eerste dag tijdens de late middag.  Dat weten wij ook wel, maar ja, we komen om te vissen, dus gaan we ook vissen. De lichamelijke uitputting is begonnen, de eerste stap is gezet, en de psychische druk om zeeforel te vangen  ontwikkelt zich ook. Wat is degene , die al gelijk een of twee vissen vangt blij! Bij hem is de druk er af, Hij zal in elk geval niet blanken, deze week. En dat krijgen we te horen, reken maar.  De anderen rijden bedrukt terug naar het huisje, waar  de bedden nog liggen te wachten om opgemaakt te worden. Ook dat nog, terwijl  je nauwelijks meer op je benen kunt staan. Gelukkig hebben we in onze groep een zeer goede kok die met liefde voor lekker eten de maaltijden heeft voorbereid. Stel dat we dat ook nog onderling hadden moeten regelen, we kunnen aan tafel. Waar de sfeer prima is.

De eerste dag heeft meer misère in petto. Per definitie, want je ligt min of meer toevallig bij een van je vismaten op de kamer. We zijn wel zo gedisciplineerd dat we op tijd naar bed gaan, we willen om 6 uur de volgende ochtend weer op staan. Een goede nachtrust is bijna voorwaarde om de volgende dagen weer goedgemutst en fit het water in te kunnen. Helaas, 95 % van de mannen snurkt en die statistiek wordt bewezen in ons huisje. Ook al snurk je zelf ook, je hebt hoe dan ook last van de andere snurker. Zo hou je elkaar lekker uit de slaap. En je wordt je bewust van de pijnlijke waarheid dat je nog 6 van zulke nachten te wachten staan. Maar dat heeft geen invloed op de sfeer, die blijft goed.

Als de eerste echte volledige visdag aanbreekt ga je verwachtingsvol naar een van de 117 prima visstekken op Funen.  Als je dat voor de eerste keer doet ,wordt je overrompeld door de wreedheid van de natuur langs de Deense kusten: keien.  In allerlei maten en vormen ,maar je moet er altijd overheen. Niet van die grindkorrels die je bij een tuincentrum koopt, nee ruige blokken die soms ook nog glad zijn van het aangegroeide wier.  Als je van de parking naar het water loopt ben je binnen 100 meter aan het strand. Maar voor jou liggen de visstekken altijd honderden meters van je auto verwijderd, je zult nog  enorme afstanden moeten  zwoegen over de keien. En als je hebt besloten om een visstek te kiezen waar het woord “Klint” in verwerkt is, dan zul je ook moeten afdalen. In het Deens betekent dat woord namelijk “klif” en die zijn soms wel 60 meter hoog. Als er al een trap is dan is die aangelegd door minderjarige padvinders die met boomstammetjes en stukken ijzer mochten spelen. Onregelmatig en door de jaren verteerd, daar moet jij dan op afdalen. En dan, als je beneden bent, nog weer eens  honderden meters over die keien op het strand.  Nu is het woord strand ook weer misleidend, want de kustbodem  bestaat pas uit zand nadat je zo’n 15 meter rotsen hebt overwonnen. Heb je geen waadstok? Jammer, dan gaat het niet lukken om daar overheen te komen. Heb je uren staan vissen en klauteren, dan mag je op de terugweg nog even de “Klint” weer op. Bekaf probeer je dan je waadschoenen en je waadpak van je lijf  te strippen. Maar de sfeer na zo’n dag is onverminderd goed.

De eerste vier dagen heb ik al dit soort uitdagingen moeten weerstaan en niks gevangen. De eerste dagen was het windstil, het water glashelder  en merkten de vissen elke beweging die ik maakte. En ik heb veel bewogen, na elke worp een stap of twee vooruit. Steeds nieuw water aanwerpen. Daarna sloeg het weer om en werden we wakker met windkracht 6 en regen.

Een waadpak houdt de regen wel tegen, maar je jack heeft zoveel kiertjes waar water doorheen kan, ongelofelijk hoe nat je toch nog kan worden. Wat denk je van je werparm, voortdurend min of meer omhoog wijzend, een voortdurende straal water loopt zo je mouw in, tot aan je oksels. Vang je dan nog wat, en behoorlijk veel, dan kun je alle weersomstandigheden hebben. Nu doe je je best om de moed er in te houden. Maar dat hadden ze gezegd en je had meewarig geglimlacht: “Zeeforel is de vis van 1000 worpen”.  De betekenis daarvan dringt zo langzamerhand wel goed tot je door. Maar dat heeft geen invloed op de sfeer.

Donderdagochtend ben je moe van de slechte nachten, chagrijnig omdat je niks vangt en heb je zere voeten en benen van het vele lopen op je zware waadschoenen. Je hebt al je vliegen geprobeerd en je verdomt het om je vismaten om een vangende vlieg te vragen. Je hebt niet voor niks weken zitten binden. Je kocht bij Go-fishing  in Odense via internet van te voren speciale pakketten bindspul en je beschikt over de perfecte Speyhackle om de gewaardeerde Pattegrise vlieg te maken. Je doos zit vol: Polar Magnus, Copper  Magnus, de zgn. Witjes, Mises, kortom, alles wat op Youtube de voorafgaande weken bij anderen leidde tot vangsten van reuze zeeforellen, heb jij gemaakt. En niks  uit jouw vliegendoos vangt deze week. Je merkt dan dat optimisme een vereiste eigenschap van vliegvissers is. Maar je laat de sfeer niet bederven.

En dan gebeurt het eindelijk. Een van je vismaten kan het niet langer aanzien. Hij vertelt je waar een goede stek is: “bij de Suikerfabriek, doorlopen tot de punt, dan het pad verder af, bij de eerste doorgang in het riet het water in, dan zo’n 10 meter uit de kust terugwaden, na elke worp een stap vooruit, en als je dan een bosje zeewier ziet”, zo wordt de aanwijzing afgerond, “dan zit daar vermoedelijk wel zeeforel. Die moet je gewoon kunnen vangen”.  Op zo’n moment neem je zo’n aanwijzing, met een precisie waar mijn navigatiesysteem niet tegenop kan, nog serieus ook. En verdomd, je vangt je eerste zeeforel van de week, en daarna nog een tweede. Eindelijk van de nul, denk je dan. En het feit dat je vismaten al rond de 12 vissen hebben gehaakt stoort je dan helemaal niet meer, je bent zelfs blij voor hen en je besluit  jezelf dan nu toch maar even een kleine pauze  op de kant te gunnen om alle emoties te verwerken. Je kunt weer meepraten, je hoort er weer bij, je kunt toch vissen, heerlijk zo’n vistripje naar Funen, gewoon volgend jaar weer doen. Lekker gevoel, zo’n zeeforel aan je hengel. Wat een sfeertje, te gek een weekje zeeforel op Funen.  Moet u ook eens doen.

Met veel  dank aan mijn medesnurkers: Paul Hogervorst, Marius van Kampen,  Job Brons , Leen Lock, en Ben Geerdink.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *